Mais qui est la belette?*

Mais qui est la belette?*

6 mei 2021 Uit Door Jan Haegeman

* Naar het heerlijke nummer van Manau over de wolf, de vos en de wezel. Op zijn beurt een adaptatie van de Bretoense traditional “La Jument de Michao”

Er zijn zo van die straten waar je niet komt, als je er niet moet zijn. Enfin, in coronatijden is dat wel enigszins anders en zijn ook alle niet platgetreden paden intussen zo plat als een Valkenbergse “a” of “e”. Desnoods leggen we er wel een knuppelpad op zodat het onaangepast schoeisel van inlandse instagramtoeristen toch niet te hard verknald wordt.

Ik herpak mij dus. In dié dagen (voor corona dus) waren er zo van die straten waar je niet kwam, als je er niet moest zijn. De korte maar charmante cul-de-sac “Hutte” in Opbrakel is er één van. Jawel, in Opbrakel beste lezer. Want dat laatste is niet zo vanzelfsprekend. Er is namelijk nogal wat gevoyageerd geweest met dat onooglijk stukje Brakel. De wijk “D’hutte” was oorspronkelijk een gehucht van de Waalse gemeente Vloesberg. Pas in 1963 – bij het vastleggen van de taalgrens – werd de wijk bij Opbrakel gevoegd.

Uw nederige dienaar weet zo’n dingen. Neen, niet omdat ik nu eenmaal een vat vol nutteloze kennis ben (wat niet zo ver gezocht is en bovendien erg handig bij menig quiz) maar omdat ik de vastlegging van de taalgrens uitvoerig bestudeerd heb tijdens mijn studentenjaren aan de KUL. In de vroege jaren 2000 volgde ik er het werkseminarie “Communautaire geschiedenis van België”. De docent was een jonge bevlogen assistent met een merkwaardig gevoel voor humor, die zijn academische carrière echter al snel voor bekeken hield in ruil voor één of andere levenslange benoeming als voorzitter van een toen nog obscure politieke partij.

Soit. Ik merkte bij die gelegenheid al het merkwaardige verhaal van D’hutte/Hutte op. Maar méér dan dat, ik leerde dat men ook D’hoppe (La Houppe) van Vloesberg naar Opbrakel wou verhuizen (enfin, figuurlijk dan). Dat staat alleszins zo zwart op wit in de aanbevelingen die het “Centrum van onderzoek voor de nationale oplossing van de maatschappelijke, politieke en rechtskundige vraagstukken van de verschillende gewesten van het land” in april 1958 voorlegde aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers (u kunt dat nog steeds nalezen: https://www.dekamer.be/digidoc/DPS/K3162/K31621865/K31621865.PDF op bladzijde 271). Als u nog nooit gehoord hebt van dat “Centrum van onderzoek voor de nationale oplossing van de maatschappelijke, politieke en rechtskundige vraagstukken van de verschillende gewesten van het land” dan is dat absoluut niet erg. Het stamt duidelijk nog van vóór politici moesten communiceren in 140 tekens en de kans dat het ooit een quizvraag wordt, is eerder klein. Het stond in dié dagen overigens vooral ook bekend als het illustere “Harmelcentrum” (naar de oprichter) met als belangrijkste taak het voorbereiden van de definitieve vastlegging van de taalgrens.

Die overheveling van D’hoppe was op zich een vrij consistente gedachte: er woonden in het gehucht haast uitsluitend Vlamingen terwijl ook het D’hoppebos en het Brakelbos sowieso één aaneengesloten complex vormen.

Toen de afgevaardigden van de regerende tjeven en sossen na een stevig nachtje onderhandelen op 6 juli 1963 uiteindelijk de deur van kasteel Hertoginnedal achter zich toetrokken, bleef D’hoppe niettemin gewoon in Vloesberg liggen. Officieel omwille van de vele toeristische investeringen die men vanuit Wallonië had gedaan in het gehucht. In werkelijkheid omdat de toenmalige gemeentesecretaris van Vloesberg als bijberoep in verzekeringen deed en hij vreesde zijn uitgebreide klantenbestand daar kwijt te geraken. Aldus werd mij verteld door Ronsisch coryfee Paul Carteus, die het op zijn beurt uit eerste hand optekende van gewezen volksvertegenwoordiger Jan Verroken, die zelf zeer actief was in het Harmelcentrum.

De bekommernissen voor die toeristische sector bleken overigens snel verdwenen. Aan de ene kant van de straat begon men vrolijk het hoogste punt van de streek – de Mont des Rhodes of  ‘Modderodde’ – af te graven voor zavelwinning, aan de andere kant – in het Pottelbergbos – kwam een groot afvalstort.

In ruil voor de verankering van D’hoppe in Wallonië, moest Vloesberg echter faciliteiten voor de Nederlandstaligen slikken. En dat zullen ze geweten hebben. Want wij Vlaams-nationalisten zijn uiteraard tégen faciliteiten… behalve als ze voor onszelf zijn! Aha! Op 26 maart 1972 organiseerden een aantal grootheden uit de Vlaamse beweging – Flor Grammens, Piet De Pauw, Marcel De Boe – zelfs een mars op D’hoppe om er de taalwetten af te dwingen. Het betekende meteen de geboorte van het Taal Aktie Komitee (TAK).

Heden telt Vloesberg maar liefst zo’n 40% Nederlandstalige inwoners en blijft vooral de wijk D’hoppe bij uitstek dé (doch niet de enige) Vlaamse wijk, als een soort exotische exclave midden in de bossen. Er is vandaag echter niemand meer met meer dan drie hersencellen die pleit voor de overheveling van de wijk naar (Op)Brakel (oké, oké, toegegeven het internet vergeet zelden iets en mogelijk zijn daar nog wat jeugdige uitspraken van mij over te vinden, maar intussen zijn we twintig jaar verder en zijn mijn hersenen ook flink gegroeid). Niettemin botsen ook vandaag nog Franstalige met Nederlandstalige visies over D’hoppe.

Dat blijkt eens te meer uit de plannen voor het fameuze ‘wolvenpark’ van de afvalbaronnen en heuvelafgravers van de familie Fort op hun oude zavelgroeve aldaar. Toen er een paar jaar geleden voor het eerst gewag werkt gemaakt van die plannen, schonk ik er niet veel aandacht aan. Niémand met meer dan drie hersencellen zou toch ooit ernstig overwegen om zoiets ook écht te gaan doen, letterlijk op de grens met een Europees beschermd natuurgebied. Want jawel, eerbiedwaardige lezer (als u intussen nog steeds aan het lezen bent, verdient u alvast die titel), het Brakelbos is wel degelijk een natuurgebied van Europees belang! De rivierdonderpad en de beekprik zijn zowat het lelijkste wat het dierenrijk in de aanbieding heeft, maar ze zijn wel uiterst zeldzaam én ze huizen in dat Brakelbos. Daarnaast ook nog heel wat pluiziger diersoorten natuurlijk en uiteraard unieke flora met als protagonist: de boshyacint, heden ten dage bijzonder geliefd bij menig inlands instagramtoerist zonder aangepast schoeisel.

Maar kijk! Toen ik op een doordeweekse donderdag als plichtsgetrouw gemeenteraadslid de notulen van ons schepencollege zat na te pluizen (ge moet ze in het oog houden die mannen (en vrouwen)!), stootte ik op een briefje waarin Vloesberg toch even zo vriendelijk was te laten weten dat de aanvraag voor dat wolvenpretpark inmiddels werd ingediend. Eén telefoontje naar een Brakelse vergulde veder later ging de bal aan het rollen en verslikte ook de rest van de goegemeente zich in zijn koffie bij het lezen van de nieuwsberichten. Enfin, de Vlaamse goegemeente. Want heel wat Franstaligen vinden het een fantastisch idee. Koploper onder de supporters is de plaatselijke burgemeester Philippe Mettens, zwaargewicht binnen de Henegouwse PS en  – zo laten wij ons vertellen – eveneens een hoge pief in de loge (waarbij het één wellicht sowieso het andere met zich meebrengt). De man verwierf enige faam toen hij door staatssecretaris Elke Sleurs de wacht werd aangezegd als federaal topambtenaar en zich dan maar barricadeerde in zijn bureau…

Burgemeester Mettens is zeer boos omwille van de Vlaamse tegenwerpingen tegen het wolvenpark. Burgemeester Mettens vindt dat Vlaanderen zich niet te moeien heeft met wat hij doet in D’hoppe. Zélfs niet als dat project letterlijk op de taalgrens met Brakel komt te liggen. D’ailleurs, het wolvenpark komt vér genoeg van elk beschermd natuurgebied, zo staat althans te lezen in het positieve advies dat de gemeente Vloesberg afleverde voor het wolvenpretpark. Men vergeet er gemakkelijkheidshalve wél bij te vermelden dat men enkel beschermd natuurgebied op Waals grondgebied in rekening heeft gebracht, en het natuurgebied op Vlaamse bodem, op pakweg één meter van de projectzone niet meerekent. Want zo kennen we de boys van de PS wel natuurlijk: belgicist voor de centen maar Waal als het aankomt om de eigen po(s)tjes te beschermen. Ik heb dan ook een bijzonder historisch déjà vu gevoel bij dit verhaal. Alweer schermt men met ‘investeringen in het toerisme in D’hoppe’. Maar alweer geeft de plaatselijke politiek vooral de vrije baan aan de familie Fort om het gebied naar de hand te zetten ten koste van de natuur. Het lijkt me dus wel duidelijk wie “la belette” (de wezel) is in dit verhaal. Maar zeg het niet te luid, of hij is alweer zeer boos.

Het zal mij benieuwen of onze nachten over enkele maanden ook echt gespleten zullen worden door het ijselijk gehuil van – weliswaar gekooide – wolven. Het bezwaarschrift dat de gemeente Brakel opstelde – uit bezorgdheid voor ons Brakelbos – is echt niet van de poes (burgemeester Mettens alweer zeer boos). Ook uit groene hoek komt tegenkanting (al zijn de traditionele groene partijen aan beide zijden van de taalgrens oorverdovend stil) en vooral ook de mensen uit D’hoppe en verderop in Wallonië beginnen zich te roeren. Daarbij gelukkig ook steeds meer Franstalige stemmen. Want ook al kan je de geschiedenis van D’hoppe moeilijk los zien van de taalkwestie, dit zou absoluut geen communautair dossier mogen zijn: finaal draait het om de bescherming van één van de knapste stukken natuur in Vlaanderen én Henegouwen. En of men daar nu Picardisch, Frans, Nederlands, Brakels of wat dan ook spreekt: die lelijke beekprikken verstaan dat toch niet.

Vandaar ook mijn oproep aan minister Demir om samen met haar Waalse collega werk te maken van een project dat de bossen op de taalgrens tussen Vlaanderen en Henegouwen beschermt én verbindt. Dát zou een prachtig voorbeeld kunnen zijn van wat een confederale samenwerking vermag.

Tot slot nog dit. Volgens mij heeft Maarkedal zich laten rollen.

In de oorspronkelijke voorstellen van het “Centrum van onderzoek voor de nationale oplossing van de maatschappelijke, politieke en rechtskundige vraagstukken van de verschillende gewesten van het land” werd D’hutte eigenlijk toegewezen aan Schorisse (vandaag Maarkedal dus). Ik weet niet welke prijs we er moeten voor betalen hebben, maar dat hebben we die van ‘Schuusse” toch maar mooi door de neus geboord. Ha!