Terug naar de kerktoren
Ik ben ooit eens belaagd geweest door een anderskleurige medemens (anders ten opzichte van mezelf voor alle duidelijkheid, een volledig wederkerig fenomeen). Enfin, dat dacht ik toch. In een bankkantoor dan nog wel. En in mijn eigen dorp op de koop toe!
Op een zondagvoormiddag stond ik aan de bankautomaat van Dexia op onze Brakelse markt. Ik weet niet of u dat ook hebt, maar ik ben sowieso altijd lichtjes nerveus aan zo’n automaat, want: “scherm ik mijn code wel goed genoeg af?” (En staat er nog wel geld op mijn rekening? En vooral ook: opletten dat ik mijn kaart straks niet vergeet!). Er waren die dag gemeenteraadsverkiezingen dus ik had sowieso al redenen genoeg om zenuwachtig te zijn. Toen de anderskleurige medemens in kwestie dus nogal dicht bij mij kwam staan, brak het koud zweet mij net niet uit. Wanneer ik mij omdraaide bekeek hij mij eens indringend en sprak mij aan: “C’est bien vous, le monsieur de la N-VA?”…
Diep van binnen ben ik een racistisch reptiel (blijkbaar)
Vrienden van mij zijn bovenstaand verhaal allicht al lang beu gehoord of gelezen: ik vertel het hen tot in den treure opnieuw (ik mag dat, volgens het Brakels genealogisch systeem ben ik “van zagers volk”). Het voorval is mij vooral altijd bijgebleven omdat ik zo verwonderd was over mijn eigen reactie. En mens denkt van zichzelf dan eens dat hij bijzonder tolerant is (“ik ben geen racist, maar…!”) tot er plots zo’n anderskleurige medemens zich toegang verschaft tot zijn persoonlijke cirkel (die – toegegeven – bij mij nogal ruim is)(en ook al toegegeven, er zijn ook wel enkele medegekleurde medemensen die ook niet te rap in mijn persoonlijke cirkel moeten komen). Verzachtende omstandigheid: het was in een bankkantoor, maar toch…
Na enige jaren van introspectie ben ik tot de conclusie gekomen dat in realiteit wij mensen natuurlijk, net als alle andere dieren, finaal toch nog steeds geregeerd worden door een aantal basale instincten, diep verankerd in ons reptielenbrein. Thinking fast and slow, noemde Nobelprijswinnaar Daniel Kahneman dat. Rationeel weten we uiteraard dat we de verschillen moeten trachten te overstijgen, puur instinctief blijven we op onze hoede voor wat anders is dan waarmee we vertrouwd zijn. Daar zijn we biologisch voor geprogrammeerd door miljoenen jaren van evolutie.
Wie meewarig doet over het medeleven in Vlaanderen voor Oekraïne, wie het hypocriet noemt dat we dezelfde empathie niet opbrengen met Syrië, Tigray en andere brandhaarden, kampeert dan misschien wel op de moral highground, maar miskent die hele evolutieleer. De sleutel voor onze empathie ligt in de herkenbaarheid, de mate van vertrouwdheid, waardoor we onze persoonlijke cirkel openstellen voor Oekraïense vluchtelingen.
Dat is voor alle duidelijkheid een verklaring. Dat is niet hetzelfde als een excuus. De rationele wezens die we van onszelf graag maken, zouden het moeten kunnen opbrengen om dat instinct te overstijgen en evenzeer onze hulp aanbieden aan vluchtelingen uit gebieden waar we veel minder voeling mee hebben. Binnen de rationele systemen die we hiervoor hebben uitgetekend (opvang in de regio bv.). Maar hoe bewerkstellig je dat?
Ook daarover heb ik al enige jaren wat introspectie gedaan (dat is dus duidelijk ’thinking slow’ en geen ’thinking fast’).
In mijn dorp wonen geen islamieten! En al zeker geen Ollanders!
Het antwoord ligt volgens mij in onze eigen identiteitsbeleving. Of we dat nu graag willen of niet: iedereen identificeert zich wel ergens mee en soms met een mix van verschillende zaken: een gender, een voetbalploeg, en politieke overtuiging, een land,… De dichtste geografische omschrijving waarmee die identiteitsbeleving samenvalt is het eigen dorp. Let wel: ik bedoel ook letterlijk, het DORP, niet de grootstad, maar het dorp zoals in “rond de kerktoren”.
Het is mijn vaste overtuiging dat naarmate de wereld groter is geworden met de komst van goedkope vluchten, internet, sociale media,… de nood aan een versterking van onze dorpse identiteit als stevig voetstuk meer dan ooit noodzakelijk is geworden.
Want in onze dorpen wonen geen vreemdelingen.
Daar wonen geen islamieten.
Daar wonen Dieumerci, Mark, Luk, Fatima, André, Sofie en Anastacia. Mensen die je kent.
Mensen die je dus ook makkelijker binnenlaat in je persoonlijke cirkel. De occasionele ‘Ollander’ is in de eerste plaats een Brakelaar, iemand die je kent uit het dorp, en pas een paar gradaties later ook samenvalt met zijn gebeurlijke geboortelijke afkomst (no offense to you Ton!). Termen als ‘allochtoon’, ‘mindervalide’, ‘homo’, enz. krijgen pas hun veralgemenende lading op een niveau waar het individu verdwijnt: het bovenlokale, het ‘bovendorpse’.
Waarmee ik voor alle duidelijkheid niet wil gezegd hebben dat je je niet gediscrimineerd kan voelen in een dorp (wat weet ik daar uiteindelijk ook van, male white privilege en al). Misschien zelfs meer. Dat blijft wellicht een strijd. En ongetwijfeld zijn mensen ook verknocht aan hun afkomst, fier op hun origine, verbonden met een gendergemeenschap,… (zoals ik al stelde, identiteit kent vele lagen).
Maar ik geloof (wat ook niet helemaal hetzelfde is als “ik weet”) niettemin dat wanneer het aankomt op verbondenheid met een ‘plek’, het oord waar je thuiskomt en uiteindelijk de ruimte waarin je deelneemt aan de politieke besluitvorming (want dat doen we allemaal met ons stempotlood), dat dorp ons het beste fundament biedt.
In een dorp bepaalt niet zozeer je geboorteplaats je ‘dorpse identiteit’ (hoe kan dat ook, sinds de kliniek in Opbrakel gesloten is) maar wel de mate waarin je ingebed bent in dat dorpse leven. Ik mag hierboven dan wel verwijzen naar mijn Brakelse genealogische privileges, maar mijn grootvader was eigenlijk afkomstig uit Oudenhove. Behalve zijn onverbeterlijke ‘ou’ in plaats van de platte ‘o’ (“Pas oup! Ouf ik gee ou ne kloup oup oune koup, ’t za tuus nen boubbel oup stoan!”) was hij toch behoorlijk geïntegreerd in onze gemeente. Voor Oekraïners en Syriërs ligt de leercurve tot het Brakels misschien wat hoger, toch ben ik ervan overtuigd dat zij zich sneller helemaal Brakelaar kunnen voelen dan dat ze zich helemaal Vlaming of Belg zouden voelen.
Waarom ik dringend minister-president moet worden
Gemeentefusies zijn tegenwoordig een heus modeverschijnsel. De Voka’s van deze wereld vinden dat absoluut nodig onder het mom van ‘schaalvergroting’. Vlaamse politici – de VLD op kop – stappen maar wat graag mee in die fetisj. Let op mijn woorden: tenzij ik minister-president word zal de volgende Vlaamse regering die onnozele fusies hoogstwaarschijnlijk zelfs verplichten.
Dat is problematisch omwille van meerdere redenen.
Ten eerste natuurlijk omwille van mijn hele bovenstaande verhaal. Het dorp is in de eerste plek de plaats waar je je mee identificeert. Door steeds grotere gemeentes te gaan vormen, verliest men voeling met wat er leeft in de dorpen, verliezen dorpen hun identiteit en verliezen mensen voeling met de lokale gemeenschap.
Bovendien zorgt het ook voor een verdere vervreemding ten opzichte van de politiek. Toegegeven, er zit al eens wat kwaliteitsverschil op lokale politici (maar dat is eerlijk gezegd niet anders bij nationale politici) maar het minste wat je kan zeggen is dat je ze ként, dat je ze kan bereiken en dat ze jou kennen.
Het samenvoegen van gemeenten omwille van de zogenaamde schaalvoordelen, is tenslotte een tenenkrullend voorbeeld van het omwisselen van doel en middel. Gemeentefusies en schaalgrootte zouden nooit een doel op zich mogen zijn. Het doel moet altijd zijn: een zo goed mogelijk bestuur voor de burger, met een zo ruim mogelijk aanbod aan een aanvaardbare kost. Het ware wijzer van onze Vlaamse regering om in plaats van uit te gaan van een kwantitatieve benadering (‘een gemeente moet minstens x aantal inwoners tellen’), een aantal kwaliteitsvereisten op te leggen aan gemeentebesturen.
Gemeentefusies kunnen dan eventueel een middel zijn om aan die kwaliteitseisen te voldoen, maar niet per se het enige. Wat maakt het uit dat een gemeente maar 3000 inwoners telt, als ze aan de kwaliteitsvereisten voldoet?
Zelf vind ik bijvoorbeeld dat er wel iets te zeggen vind voor het Duitse systeem, waar je zelfs zelfstandige gemeentes vindt van 11 inwoners. Maar zo’n gemeente kan op eigen initiatief een samenwerkingsverband oprichten met een andere gemeente, om bepaalde taken samen uit te voeren. Daarboven staan de kreissen die een aantal bovenlokale taken opnemen, en daarboven uiteindelijk de deelstaten. Die Duitsers zijn misschien wel sloebers die te hard aan de slibben van Vladimir hangen, sommige dingen doen ze toch behoorlijk goed.
Eerder dus in plaats van te gaan fusioneren, zouden we moeten nadenken over hoe we onze dorpen net meer slagkracht kunnen geven.
Een schokkend bericht
Ik ga eens iets heel schokkend zeggen, enfin schrijven. En dat terwijl ik hierboven al heb toegegeven dat ik diep vanbinnen een racistisch reptiel ben.
Gwendolyn Rutten heeft gelijk.
Als iedereen bekomen is, zal ik mij even proberen te verduidelijken.
Gwendolyn schreef een tijdje geleden een column – of liet die schrijven, zo gaat dat bij die nationale kopstukken, die hebben daar mensen voor in dienst – waarin ze liet optekenen dat nationale partijen geen nut meer hebben op lokaal niveau.
Ze heeft gelijk. Onder het huidig gesternte gaapt er een hemelsbreed verschil tussen politiek zoals die op Vlaams en federaal niveau gevoerd wordt en de politiek zoals in de gemeente gevoerd wordt.
Er heerst een heel groot onbehagen bij de bevolking, een grote mate van vervreemding met de nationale politiek.
En hoewel er ook wel eens onbehagen kan zijn met de politiek zoals die gevoerd wordt in de gemeente (ik voel mij er persoonlijk gedurig onbehaaglijk bij!), is dat gevoel van vervreemding er veel kleiner. Want je ként de mensen van het lokaal bestuur. Door de nabijheid heb je ook veel meer het gevoel dat je enige greep hebt op wat er gebeurt (het zal me benieuwen hoe gemeentefusies gaan helpen om dat gevoel van vervreemding tegen te gaan…).
Maar u weet inmiddels dat ook een kapotte klok twee keer per dag juist staat. In het geval van Gwendolyn zelfs slechts één keer. Want de rest van haar verhaal is zo mank als Eden Hazard na een invalbeurt van tien minuten.
Gwendolyn beweert namelijk dat ideologie geen plaats meer heeft in de gemeentepolitiek. Als je Gwendolyn bent, kan ik begrijpen dat je zo redeneert. Maar ik ben Gwendolyn niet.
Het is net belangrijk om wél een ideologisch verhaal te vertellen in onze gemeentepolitiek. Een NIEUW ideologisch verhaal weliswaar. Een verhaal dat die dorpse identiteit volledig omarmt en versterkt. Een verhaal dat zich vertaalt in duidelijke ruimtelijke keuzes, in erfgoed, in hoe je omgaat met je sportclubs (inzet op eigen jeugd) en verenigingsleven en zelfs in een keuze voor korte ketenlandbouw. Een verhaal waarin bijvoorbeeld ook telewerken een belangrijke rol kan opnemen, omdat je net door dat telewerk een groter stuk in je eigen dorp leeft dan de afgelopen 70 jaar.
De Vlaamse vaandelvlucht
Het lijkt me echter inderdaad duidelijk dat de huidige nationale partijen de afgelopen decennia onvoldoende werk hebben gemaakt van die consistente ideologische keuzes op lokaal vlak. Integendeel.
Door de invoering van het nieuwe kiesdecreet heeft men voluit gekozen voor machtsconsolidatie in plaats van ruimte te creëren voor een lokale ideeënstrijd.
Ik leg het nog even uit (sorry, mansplaining onderweg) voor wie het niet helemaal gevolgd heeft. Met het nieuwe kiesdecreet heeft de Vlaamse regering niet alleen de opkomstplicht afgeschaft (nog zo’n drama) maar ook bepaald dat voortaan diegene met de meeste stemmen van de grootste partij in een coalitie, voortaan de burgemeester is.
Op zich klinkt dat logisch. Maar zoals alles in de politiek, is niets wat het lijkt.
Door dat gegeven valt te verwachten dat geen enkele partij nog ‘de kleine partner’ wil zijn in een coalitie. Gevolg: partijen zullen al vóór de verkiezingen samenklitten in machtsblokken die niet per se ideologisch consistent zijn. En zo dreigt Gwendolyn toch twee keer gelijk te krijgen en kapseist ideologie op gemeentelijk vlak. Niet omdat het logisch is, maar omdat het quasi verplicht wordt.
Het nieuwe kiesdecreet zal volgens mij dan ook leiden tot een verschraling van ideeën in de gemeentepolitiek. En dat is bijzonder jammer. Als bewoner van een dorp waar één partij alles voor het zeggen heeft, zie ik van dichtbij hoe van zoiets uiteindelijk leidt tot sectaire toestanden en politieke bloedarmoede. Een beleid zonder verfrissende ideeën of gedurfde keuzes. Het is het doortrekken van de Vlaamse regentenstaat naar het lokale niveau.
Men zou het eigenlijk net moeten omdraaien. Men zou net moeten streven naar innovatief beleid. Naar frisse keuzes. Naar disruptie. Daar kunnen de Voka’s van deze wereld toch niet tegen zijn?
Dat zou je kunnen doen door net te gaan verhinderen dat er absolute meerderheden gevormd worden. Of bijvoorbeeld door burgemeesters een maximale ambtstermijn te geven. Want te lang alle macht bij één partij of één man, dat loopt vroeg of laat mis. In Rusland weten ze er alles van (enfin, of net niet natuurlijk).
Ik ben Gwendolyn niet (bis)
Maar ik ben Gwendolyn dus niet. Hoewel ik er mij rekenschap van geef dat we ook in Brakel de (il)logica van het nieuwe kiesdecreet zullen moeten ondergaan (en wellicht vroeg of laat ook die van de gemeentefusies), blijft mijn uitgangspunt net wel het inhoudelijke verhaal. Het verhaal dat ik hierboven geschetst heb: de versterking van onze dorpen, van het leven rond onze kerktoren (als geografisch gegeven, niet als religieus) als basis voor een ruimhartigere wereld. Daarrond werken is de opdracht die ik voor mezelf voor de komende drie jaar heb vooropgesteld, tot zich in oktober 2024 de nieuwe gemeenteraadsverkiezingen aandienen.
Een verhaal dat ik hier in Brakel met mijn partij wil schrijven. Maar niet per se alleen met die partij.
Terug naar Dexia.
Mijn nieuwe vriend in het bankkantoor bekeek mij eens goed. “C’est bien vous, le monsieur de la N-VA?” vroeg hij. Schoorvoetend gaf ik het toe. “Mais j’ai voté pour vous!”, riep hij uit.
Het was zondagvoormiddag 14 oktober 2012. Een paar uur later zouden we met de N-VA in Brakel voor de eerste en voorlopig ook laatste keer de gemeenteraadsverkiezingen winnen.
Mooie ideeën. Ik vat samen. En dat is 100% waar ik achter sta: meer menselijke initiatieven en minder overheid of overheidsmanieren.